Hechtingstheorie van Bowlby en Ainsworth

“Life is best organized as a series of daring ventures from a secure base.”

John Bowlby

 

Met de publicatie ‘Grote pedagogen in klein bestek’ hebben de redacteuren Tom Kroon en Bas Levering een werk samengesteld van portretten van de grondleggers van de pedagogiek, practici en de inspiratoren. Bij de selectie kan je vragen hebben, zoals waarom ontwikkelingspsychologen opgenomen worden in deze galerij. Ook al hebben ze een herkenbare invloed gehad in het pedagogische veld, het zijn geen pedagogen. Bij John Bowlby kan je bovendien de vraag stellen waarom nagenoeg niet wordt ingegaan op de rol van Mary Ainsworth. Beide onderzoekers ontwikkelden de theorie over het hechtingsgedrag maar Bowlby wordt beschouwd als de grondlegger van deze theorie die aanleiding was tot duizenden wetenschappelijke studies en wezenlijke veranderingen heeft gebracht in de zorg voor kinderen en dit zowel in de gezinscontext als in instituties zoals ziekenhuizen, weeshuizen en kinderopvang. Mary Ainsworth werkte aanvankelijk onafhankelijk van Bowlby en nadien in samenwerking met hem en had een belangrijke invloed op de hechtingstheorie zodat zij terecht als co-grondlegger mag genoemd worden.

T. Kroon, B. Levering (red.), Grote pedagogen in klein bestek. SWP Uitgeverij, Amsterdam, 2016 (vierde druk), 331 p.

De directe aanleiding tot verdieping in het onderzoek over de hechtingstheorie was het schandaal dat in Vlaanderen in 2021 losbrak rond de kinderopvang die onder toezicht werkt van de Vlaamse overheidsdienst ‘Kind en Gezin’. https://www.kindengezin.be/nl  Na een opeenstapeling van blunders door deze dienst nam de toezichthoudende minister Wouter Beke ontslag en werd een parlementaire onderzoekscommissie opgericht. Op 13 juli 2022 keurde de commissie het eindverslag met haar vaststellingen en aanbevelingen goed.

https://www.vlaamsparlement.be/nl/actueel/nieuws-uit-het-vlaams-parlement/verslag-onderzoekscommissie-kinderopvang-voorgesteld

Verslag namens de Commissie naar de veiligheid in de kinderopvang uitgebracht door Katrien Schryvers, Celia Groothedde en Hannes Anaf over het onderzoek naar de wantoestanden in de kinderopvang. 1176 (2021-2022) – Nr. 14 ingediend op 14 juli 2022 (2021-2022)

https://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1862802

De 75 aanbevelingen van de commissie zijn gericht op het verbeteren van de veiligheid in de kinderopvang. Er is een aanbeveling om het Meet- en Monitoringinstrument van de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang van baby’s en peuters (MeMoQ) te evalueren en na te gaan hoe dit het beste kan ingezet worden bij de screening van de kwaliteit van de kinderopvang. https://www.kindengezin.be/nl/brochures-videos/brochures/zelfevaluatie-instrument-memoq-kinderopvang

Maar, om een betere kinderopvang te garanderen is het inzetten op de pedagogische kwaliteit belangrijker dan klachtenprocedures scherper te stellen. We hebben jammer genoeg bij dit alles een ‘déja vu’- gevoel. In 1987 hadden we een klacht over ‘onpedagogische praktijken’ ingediend bij Kind en Gezin en werden welwillend gehoord door dr. J. Knops. We stelden vast dat er snel inspecties werden gestuurd naar enkele kinderdagverblijven maar maatregelen om de effectieve vorming van het personeel te ondersteunen bleven uit. Inspectie en tijdelijke sluitingen zijn noodmaatregelen maar lossen het structurele probleem niet op. Het is bedroevend maar na vele decennia is nog steeds geen duurzame verandering gekomen. Met een goed gedocumenteerde website en brochures los je deze tekortkomingen niet op en zal geen grondige reset komen van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang. Met MeMoQ is een instrument voorhanden met een duidelijk pedagogisch raamkader maar bijbehorende vorming en implementatie wordt gemist. Bovendien kunnen vragen gesteld worden over het pedagogisch concept waarop dit instrument is gebaseerd. De mooie bewoordingen zoals “welbevinden” worden in de praktijk dikwijls anders geïnterpreteerd en blijven dode letter. Er blijft een grote kloof tussen theorie en praktijk in de kinderdagverblijven.  Meer en betere kinderopvang is het motto maar het in vraag stellen van het globale systeem lijkt taboe. Opvallend wordt in het kwaliteitshandboek over hechtingsgedrag, dat volgens ontwikkelingspsychologen cruciaal is voor de ontwikkeling van baby’s en peuters, weinig gezegd en een pleidooi voor een lang ouderschapsverlof dat de hechting ouder/kind ten goede komt wordt niet ter sprake gebracht.  Het Zweedse model van ouderschapsverlof (*) zou een knap alternatief zijn voor het sukkelstraatje waarin de Vlaamse kinderopvang zich bevindt. Dus, een dringende oproep om het welzijn van kind en ouder prioriteit te geven. Dit vraagt meer dan vijf minuten politieke moed maar een gedurfd politiek programma.

(*) Meer info als kennismaking met de Zweedse leefsituatie is te vinden in de persoonlijke blog van Dieuwy die sinds 2016 als Nederlandse met haar gezin is uitgeweken naar Zweden. https://www.hoezithetinzweden.nl/ouderschapsverlof-in-zweden/

Na deze introductie vervolgen we met een korte biografische situering van Bowlby en Ainsworth om vervolgens de essentie van de hechtingstheorie te omschrijven en de ontwikkeling van veilig en onveilig hechtingsgedrag.

Korte biografie over Bowlby en Ainsworth

John Bowlby werd in Londen op 26 februari 1907 geboren en, zoals gebruikelijk in die tijd in de hogere Engelse klassen, werd hij opgevoed door een gouvernante. Na een periode op een kostschool volgde hij een opleiding tot marineofficier en nadien studeerde hij medicijnen in Cambridge en kinderpsychiatrie in Londen met o.a. Melanie Klein als supervisor tijdens zijn psycho-analytische opleiding. Deze Freudiaanse benadering gaf hem weinig voldoening om een verklaring te vinden voor het hechtingsgedrag. Meer aanknopingspunten vond hij in de ethologie en het werk van Konrad Lorenz en Niko Tinbergen. In 1957 publiceerde hij voor het eerst over zijn hechtingstheorie. De aandacht voor dit onderwerp was na WO II sterk toegenomen in het onderzoek en therapie van jonge kinderen. De gevolgen van scheiding ouder/kind waren zo nadelig voor de verdere ontwikkeling dat ze concludeerden dat de hechting ouder/kind noodzakelijk was voor het overleven en de gezonde ontwikkeling van kinderen. In zijn trilogie Attachment and loss (1969/1982) heeft Bowlby zijn ideeën over de ontwikkeling van gehechtheid uitgewerkt. Een hoogtepunt in zijn loopbaan is zijn aanstelling als adviseur voor het WHO en het rapport dat hij voor deze instelling opstelde in 1951 waardoor hij wereldwijd bekendheid kreeg.

In het WHO-rapport Maternal Care and Mental Health stelt Bowlby dat de behoefte van een kind om gehecht te raken aan zijn moeder net zo belangrijk is als de behoefte van het kind aan voeding. Bowlby baseert zich op zijn eigen klinische observaties, maar is ook te rade gegaan bij verschillende experts in Europa en de VS, zoals William Goldfarb en René Spitz. Spitz (1945) was een psychoanalyticus die, net als Bowlby, aandacht vraagt voor de risico’s van ‘moederlijke deprivatie’. Kinderen die voor korte of lange tijd in een ziekenhuis werden opgenomen kwijnden weg, ondanks het feit dat de verzorging goed was naar toenmalige inzichten. Volgens Spitz krijgen de kinderen in de ziekenhuizen te weinig affectieve aandacht, wat kan leiden tot een blijvende emotionele schade, door Spitz aangeduid als ‘hospitalisme’. Bowlby’s aandacht voor moederlijke deprivatie is dus zeker niet uniek.

Van het WHO rapport volgde later een versie voor een breed publiek:

J. Bowlby (1952), Child care and the growth of love. Penguin Books, Harmondsworth, 254 p.

Hij werkte als psychiater in de London Child Guidance Clinic en vervolgens in het Travistock Institute waar hij het grootste deel van zijn onderzoek kon realiseren. Bowlby overleed op 2 september 1990.

Hij ontving erkenning in de wetenschappelijke wereld met o.a. in 1989 de APA Award for Distinguished Scientific Contributions to Psychology en de William James Fellow Award, Association for Psychological Science (APA).

https://en.wikipedia.org/wiki/John_Bowlby

https://www.youtube.com/watch?v=8ljZ4a8Uc8Q

https://www.youtube.com/watch?v=sdddBCPc1RI

Mary Ainsworth werd geboren in 1913 in Ohio en overleed in 1999 in Virginia. Ze studeerde psychologie aan de University of Toronto en behaalde er een Ph.D. in 1939. Gedurende WO II diende ze in het Canadese leger en bevorderde tot de graad van majoor. In 1950 had ze contact met John Bowlby en wisselden ze hun ideeën uit over de theorie van het hechtingsgedrag. Ook tijdens hun verdere professionele loopbaan bleef de samenwerking belangrijk voor onderzoek en theorievorming. Na de oorlog verbleef Ainsworth in Oeganda waar ze haar onderzoek over de moeder-kind relatie en patronen in het hechtingsgedrag bestudeerde. Vanaf 1956 verricht ze haar onderzoek aan de John Hopkins University in Baltimore en in 1976 vervolgde ze haar academische loopbaan aan de University of Virginia tot haar emeritaat. Ze ontwikkelde ‘The strange situation test’ om op experimentele wijze de gehechtheidsrelatie tussen kind en verzorger te observeren en te evalueren. Ze was lid van American Psychological Association (APA) en The British Psychological Association. Ze ontving o.a. de ‘Award for Distinguished Professional Contribution to Knowledge’ en de  ‘G. Stanley Hall Award’ van APA. Ze ontving tevens de ‘Gold Medal for Scientific Contributions’ van de  American Psychological Association’ in 1998.

https://en.wikipedia.org/wiki/Mary_Ainsworth

https://www.youtube.com/watch?v=m_6rQk7jlrc

https://practicalpie.com/mary-ainsworth/

Gehechtheidstheorie

De gehechtheidstheorie wordt algemeen beschouwd als één van de meest invloedrijke theorieën binnen het vakgebied van de pedagogiek, de ontwikkelingspsychologie en de psychiatrie. De gehechtheidstheorie beschrijft hoe de vroege sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen een essentiële rol speelt in het later persoonlijk en intermenselijk functioneren. Hechting omvat altijd tenminste twee personen. Zo kan de hechting van het kind aan de moeder niet volkomen begrepen worden als er niets bekend is over de hechting van de moeder aan het kind.

Volgens Marinus van Ijzendoorn doen zich in de tweede helft van het eerste levensjaar drastische veranderingen voor in de wijze waarop de baby zijn omgeving ervaart. Er ontwikkelt zich een bijzondere band met een volwassene die regelmatig met het kind interacteert. Bij scheiding van de gehechtheidspersoon treedt vaak een heftige angst of scheidingsangst/verlatingsangst op. De gehechtheidstheorie van Bowlby en Ainsworth probeert deze verschijnselen te verklaren door gebruik te maken van ethologische inzichten. Er zou een fylogenetische neiging aangeboren zijn zodat baby’s de afstand tot beschermende soortgenoten zo klein mogelijk trachten te houden. De functionele noodzakelijkheid van vroege ontwikkeling van hechting wordt verklaard door de intellectuele en lichamelijke hulpeloosheid van de menselijke baby. De noodzaak van hechting is voor de menselijke species echter niet afgelopen wanneer het kind in staat is voor zichzelf te zorgen. Sociale bindingen vormen gedurende de gehele levensloop de fundamenten van het socialiseringsproces en hebben belangrijke gevolgen in het ontstaan van sociale instituties en in de culturele evolutie.

Zie: M.H. van Ijzendoorn (1985), De gehechtheidstheorie. Over de levensloop van een onderzoeksprogramma voor vroegkinderlijke opvoeding en ontwikkeling. In: J. de Wit, H.H. Groenendaal, J.M. van Meel (red.), Psychologen over het kind 8. Swets & Zeitlinger, Lisse, p. 55-78.

W.W. Hartup (1973), Hechting van baby’s en jonge kinderen. In: J. de Wit, H. Bolle, R. Jessurum Cardozo-van Hoorn (red.), Psychologen over het kind 3. H.D. Tjeenk Willink, Groningen, p.1-19.

van der Horst, F., van Rosmalen, L. (2017). Pedagogische ideeëngeschiedenis: de gehechtheidstheorie van John Bowlby en Mary Ainsworth. In: van IJzendoorn, M., van Rosmalen, L. (Eds) Pedagogiek in beeld. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Bretherton, I. (1992). The origins of attachment theory: John Bowlby and Mary Ainsworth. Developmental Psychology, 28(5), 759–775. http://www.psychology.sunysb.edu/attachment/online/inge_origins.pdf

Wolff, M.S., & van der Horst, F. (2010). John Bowlby, Charles Darwin en evolutie: de gehechtheidstheorie als evolutionaire theorie. In W. Koops, B. Levering, & M. de Winter (Eds.), Darwin, geschiedenis en opvoeding. Amsterdam, SWP.

Schuengel, C., (2005), De gehechtheidstheorie als ‘grand theory’? Kind en Adolescent 26(1):4-14.

Miljkovitch, R. (2014). La théorie de l’attachement. In J. Dayan, G. Andro, & M. Dugnat(Eds.). Psychologie de la périnatalité et de la parentalité. Paris, Masson. https://www.researchgate.net/publication/315569938_La_theorie_de_l%27attachement

Aan de hechtingstheorie van Bowlby worden dikwijls ontwikkelingsfasen gekoppeld. Dit gaat terug op een onderzoek van Schaffer en Emerson (1964). Ze onderscheiden 4 fasen:

  • Pre-attachment stage (geboorte tot 3 maanden) : geen voorkeur van de baby voor een specifieke verzorger. De signalen van de baby zoals huilen, drukte maken, trekken de aandacht van de verzorgen en de positieve reacties van de baby werken aanmoedigend voor de verzorger om contact te leggen.
  • Indiscriminate attachmen ( 6 weken tot 7 maanden) : voorkeur voor primaire en secundaire verzorgers. Baby’s ontwikkelen vertrouwen in verzorgers die hun behoeften voldoen en reageren positiever op primaire verzorgers.
  • Discriminate attechment (van 7 tot 11 maanden): Sterke hechting en voorkeur met een specifiek individu. Protest bij scheiding van deze figuur (scheidingsangst) en angst voor vreemden.
  • Multiple attachment (na 9 maanden) : Emotionele band met andere verzorgers dan de primaire hechtingsfiguur.

Deze ontwikkeling wordt beïnvloed door o.a. volgende factoren:

  • Gelegenheid voor gehechtheid: om gehechtheidspatronen te observeren, moet een kind eerst een gehechtheidsfiguur hebben (een verzorger). Deze verzorger, of het nu een biologische ouder is of een naast familielid, wordt geacht in de behoeften van het kind te kunnen voorzien. Gezinssamenstelling, nabijheid van familie, culturele tradities inzake verzorging, … hebben impact op het hechtingsproces.
  • Kwaliteit van de zorg : wanneer een verzorger consequent en onmiddellijk in de behoeften van een kind voorziet, ontstaat er vertrouwen en dat is de basis voor het vormen van gehechtheid.

Zie: Kendra Cherry, (2022) What Is Attachment Theory? The Importance of Early Emotional Bonds. https://www.verywellmind.com/what-is-attachment-theory-2795337

Schaffer, H.R., Emerson P.E., The development of social attachments in infancy. Monogr Soc Res Child Dev. 1964 (29), 1-77.

Functies van hechting:

  • Zekerheid voor het kind dat zijn basisbehoeften worden bevredigd en tevens tegemoetkoming aan de behoeften van de volwassenen
  • Het bezorgt het kind een veiligheidsgevoel, vertrouwen en een bevrijding van angsten
  • Versterking van de exploratiedrang en het onafhankelijk functioneren van het kind.
  • Als een persoon gehecht is aan een andere persoon wordt zijn aandacht gericht naar die hechtingsfiguur.
  • Het voorziet in een model en het kind doet ervaring op met relatievorming en dit heeft invloed op de verdere ontwikkeling en toekomstige relaties.

Ethologie

‘De natuur zorgt ervoor dat hechting tot stand zal komen’. Deze gedachte is bij Bowlby geïnspireerd door de evolutieleer en de ethologie die het gedrag van dieren bestudeert om na te gaan hoe complexe gedragingen helpen om te overleven en zich aan te passen aan de omgeving. Zo is sprake van kritieke of gevoelige perioden in de ontwikkeling van een individu. In deze periode is een individu specifiek gevoelig om bepaalde gedragingen te leren zoals hechtingsgedrag (imprinting). De ‘cupboard theory of social development’ is onjuist, betoogt Bowlby, niet voeding maar de aangeboren neiging om gehecht te raken ligt ten grondslag aan de band van een kind met zijn moeder. Empirische steun vindt Bowlby’s voor zijn theorie in het dierpsychologisch onderzoek van Harlow (1958). In een van zijn experimenten werden jonge aapjes direct na de geboorte van de moeder gescheiden. De babyaapjes hadden twee ‘kunstmoeders’: één van ijzerdraad die zorgde voor de voeding, en een surrogaatmoeder van badstof, zonder voeding. Harlow ontdekte tot zijn verbazing dat de babyaapjes per etmaal zo’n zeventien uur doorbrachten bij de badstofmoeder, tegenover nauwelijks één uur bij de voedende moeder. Met zijn experimenten toont Harlow aan dat, in weerwil van wat psychoanalytici en leertheoretici beweerden, voeding geen doorslaggevende rol speelt bij het tot stand komen van de band tussen moeder en kind maar wel de ‘aaibaarheid’ van de kunstmoeder.

De beelden van dit onderzoek zijn opgenomen in de prachtige film van Bert Haanstra (1972), Bij de beesten af. https://www.youtube.com/watch?v=_Af7FQUbg5g (volledige filmversie)

Mother Love (1959) Full Film – Monkey Maternal Deprivation Experiments – Harry Harlow https://www.youtube.com/watch?v=znBa3lap5jQ

Konrad Lorenz experiment on imprinting https://www.youtube.com/watch?v=IysBMqaSAC8&t=42s

 Ontwikkeling van veilige en onveilige hechting

Mensen zijn voorbestemd om een sterke ouder-kind hechtingsband te vormen. Volgens Mary Ainsworth komen veilige of onveilige hechtingsbanden tot stand wanneer ouders consistent zijn in hun interacties met het kind. Met de ‘strange situation task’ (SST) onderzocht zij het type van hechting ouder-kind. In een scheidingssituatie ouder-kind tijdens de test kunnen drie types van hechting bij het kind aangegeven worden wanneer ouder en kind worden herenigd:

  • Veilig gehecht (B) – 60 tot 70 % van de populatie; spoedig na de terugkeer van de ouder gaat het kind verder met spelen
  • Vermijdend gehecht (A) – 20 %; het kind speelt verder maar toont een actieve vermijding als de ouder terug is en laat duidelijk zien dat het uit zijn emotioneel evenwicht is
  • Afwerend gehecht (C) – 10 % ; het kind klampt zich vaak huilend vast aan de ouder bij hereniging en toont door afwerend gedrag woede en teleurstelling

In 1990 is een vierde categorie (D: gedesorganiseerd – 5 %) geclassificeerd door Mary Main en Judith Solomon. Het lijkt alsof deze kinderen tegenstrijdige verwachtingen hebben over de beschikbaarheid van de opvoeder of bang zijn voor de opvoeder. Zij laten bijvoorbeeld tegenstrijdige gedragingen en emoties zien (bijvoorbeeld eerst huilen, maar opeens beginnen te lachen).

Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Hechtingstypen_van_kinderen

McLeod, S. A. (2018), Mary ainsworth. Simply Psychology. www.simplypsychology.org/mary-ainsworth.html

De testresultaten met de SST hebben een predictieve waarde. Veilig gehechte kinderen zouden beter in staat zijn tot normale vriendschappen tijdens de kleuterperiode. Kinderen met vermijdende hechting zouden meer depressief gedrag en stemmingswisselingen vertonen en kinderen met afwerende hechting gedragsproblemen.

Onveilige hechting is hoofdzakelijk het resultaat van inconsistente ouder-kind interacties. Weinig reageren op het gedrag van het kind, prematuriteit maar ook het aangeboren temperament van het kind kan invloed hebben op de hechting. Volgens andere onderzoekers kunnen de verschillende hechtingspatronen ook gezien worden als het resultaat van optimale aanpassing aan de specifieke context waarin ouders en kinderen met elkaar omgaan. Vanuit die optiek kan onveilige gehechtheid evolutionair voordeel hebben in een omstandigheid waarbij ouders en kinderen zich moeten aanpassen aan (economisch) slechte levensomstandigheden. Crossculturele studies in Afrika, Indonesië, Israël en Japan hebben laten zien dat in verschillende landen en culturen dezelfde patronen van gehechtheid worden teruggevonden, en dat veilige gehechtheid de meest voorkomende vorm is.

Invloed van hechtingsrelaties in de kinderjaren op latere volwassen relaties

Op basis van de resultaten met de SST werd in longitudinaal onderzoek vastgesteld dat een behoorlijke stabiliteit in stijl blijft bestaan. M.a.w. de stijl van veilige of onveilige hechting uit de kinderjaren tekent de relaties van de volwassenen en wordt tevens doorgegeven naar volgende generaties. Veilige gehechtheid komt het meeste voor over verschillende culturen, omdat een veilig patroon de inclusive fitness (*) bevordert. Daarnaast wordt veilige gehechtheid ook als de norm gezien. Een veilige gehechtheidsrelatie is het meest optimaal voor een kind omdat het kind met een veilige gehechtheidsrelatie de beste ondergrond heeft voor zijn verdere sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling.

Huang, S. (2022, May 24). Attachment Styles & Their Role in Adult Relationships. Simply Psychology. www.simplypsychology.org/attachment-styles.html

(*) A theory suggesting that the genetic success of an organism is dependent upon cooperation with other individuals in a population. A gene will be more prevalent in future generations if all individuals who carry that gene are successful at reproducing, rather than just one individual with that gene.

Afrondende bedenkingen

Sinds Bowlby en Ainsworth hun ideeën in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw formuleerden, heeft het onderzoek naar gehechtheid een grote vlucht genomen. Duizenden studies zijn verricht vanuit het theoretisch raamwerk van de gehechtheidstheorie. De introductie van de test SST en het Gehechtheid biografisch Interview bij volwassenen zijn instrumenten die vele onderzoeksgegevens hebben opgeleverd en het praktische en klinische werkveld hebben beïnvloed. De gehechtheidstheorie kan daardoor gezien worden als een van de meest invloedrijke theorieën in het pedagogisch vakgebied.

Cicchetti, D., & Greenberg, M. T. (1991). The legacy of John Bowlby. Development and psychopathology, 3(4), 347-350. https://doi.org/10.1017/S0954579400007550

In de loop van de tijd is de gehechtheidstheorie aantrekkelijker en populairder geworden, ten dele omwille van de huidige bezorgdheid voor de levenslange invloed van de hersenontwikkeling in de vroege kinderjaren. Recente rapporten over de economische kosten van onveilige hechting versterken de aandacht voor de hechtingstheorie. In een onderzoek uit 2018, uitgevoerd in opdracht van de Britse regering, bij organisaties die zorgden voor de opvang van kinderen in noodsituaties (kinderopvang en kinderbescherming), werd de gehechtheidstheorie verreweg het meest genoemd als veelgebruikte onderbouwing bij het opstellen van begeleidingsplannen.

‘Cornerstones of Attachment Research’ blikt recent terug op het vele wetenschappelijk onderzoek dat werd verricht over de hechtingstheorie. Zie: Duschinsky, R. (2020), Cornerstones of Attachment Research. Oxford, Oxford Academic, 601 p.

https://www.researchgate.net/publication/344250528_Cornerstones_of_Attachment_Research

 De belangstelling voor het werk van Bowlby en Ainsworth blijkt ook uit volgende initiatieven:

  • The Bowlby-Ainsworth Award recognizes singular contributions to the Bowlby-Ainsworth tradition of attachment theory and research. Selections are made by the Awards Committee of the Center For Mental Health Promotion and The New York Attachment Consortium, in consultation with distinguished international colleagues.

Zie: https://www.centermhp.org/bowlby-ainsworth-awards

“In hatred as in love, we grow like the thing we brood upon. 
What we loathe, we graft into our very soul.”
Mary Ainsworth